Leesrooster
In veel protestantse kerken is het nog altijd gewoonte dat de predikant preekt over een bijbelgedeelte dat hem of haar behaagt, zonder zich druk te maken over roosters en “al dat gedoe”. Soms kijken gemeenteleden ons hoopvol aan bij de vraag of wij het niet heel vervelend vinden dat wij volgens een leesrooster “moeten” werken. Neen, dus! In de synagoge wordt al duizenden jaren volgens een leesrooster gewerkt, in de rooms-katholieke kerk snapt men ook niet dat dat anders zou kunnen en veel protestantse kerken sluiten zich daar bij aan.
Natuurlijk word je met een rooster nogal eens voor het blok gezet van een lezing, die je zelf niet zou hebben uitgezocht en waar je soms niet helemaal uit komt. Maar het grote voordeel is dat je niet meer aan het begin van de week hoeft te zitten bedenken, waar het nu weer over moet gaan. En de gemeente wordt een stuk beter behoed voor de stokpaardjes van de voorganger(s). Een leesrooster biedt een bepaalde ordening aan bij het lezen van in principe heel de Schrift in de loop van een (groot) aantal jaren. Het rooster dat wij gebruiken, is dat van “De eerste dag” , een uitgave van de Raad van Kerken in Nederland. Een rooster dat zich baseert op andere (deels zeer oude) roosters: dat van de synagoge, dat van de rooms-katholieke kerk, van de Lutherse kerk en van het Gemeenschappelijke Leesrooster van de Samen-op-weg kerken. Telkens wordt er een tijdlang gebruik gemaakt van een of meer sporen uit die andere roosters, met aanvullingen en verbeteringen om te zorgen dat inderdaad in de loop van de jaren alle bijbelboeken een keer aan de orde komen en om de lezingen zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de tijd van het (kerkelijk) jaar. Er wordt in feite al een paar duizend jaar over deze verbanden nagedacht en die zijn soms buitengewoon verassend en inspirerend.
Bepaalde bijbelboeken komen veel sneller weer terug dan andere. De evangeliën wisselen elkaar af in A, B en C jaren. A voor Mattheus, B voor Markus, C voor Lukas en Johannes wordt gelezen op en rond de grote feesten. Maar ook boeken als Genesis en Exodus komen bijvoorbeeld veel vaker voor, vanwege de centrale betekenis in de synagoge, maar ook in de kerk.
Een leesrooster betekent concentratie op een bepaald bijbelboek gedurende langere tijd, met mogelijkheden om daar dus wat meer van te gaan begrijpen. Een leesrooster geeft aanknopingspunten voor componisten en uitvoerende musici, want ze weten jaren van tevoren wat er aan komt en waar dus muziek voor nodig is, hetzelfde geldt voor kindernevendienst, bijbelkring etc.
Tenslotte: het geeft een bijzonder gevoel, als je op vakantie of bezoek elders bent en daar naar de kerk gaat, en men leest hetzelfde als “thuis”. Over oecumene gesproken! Je merkt dat je bij elkaar hoort.
Kortom, er zitten heus wel eens haakjes en oogjes aan zo’n leesrooster, maar er zitten vooral veel principiële en praktische voordelen aan |
Liturgische kleuren.
Niemand weet precies waar de liturgische kleuren paars, wit, groen, rood en roze vandaan komen. De enige kleur die in de bijbel wordt genoemd is wit, de kleur van de reinheid, het licht en het feest. De andere kleuren zullen wel ontstaan zijn op grond van bepaalde associaties bij de tijd van het jaar of de inhoud van de diensten.
Opvallend is dat de liturgische kleuren wereldwijd in de kerk dezelfde betekenis hebben, ook al weer zo’n opvallend stukje oecumene temidden van zoveel verscheidenheid. Al zijn er ook kerken die nog wat andere kleuren gebruiken, met name de rk kerk kent bijvoorbeeld het blauw op Mariafeesten en het geel of goud naast het wit als feestkleur
In onze gemeente maken wij gebruik van de eerstgenoemde vijf kleuren. Ook daarin is enige variatie mogelijk, afhankelijk van de accenten die men zet
.
Wij gaan bijvoorbeeld door met het gebruiken van wit van Kerst tot en met twee zondagen na het feest van de verschijning, waar anderen op die zondag Epifanie (verschijning; op of tussen 2-8 januari) wit voor het laatst gebruiken. Wij rekenen de zondag van de Doop van de Heer en Kanazondag daar bijvoorbeeld weer bij.
Wit is zoals gezegd de kleur van reinheid en feest, we gebruiken die met Kerst tot en met Epifanie (zie boven), Witte donderdag, Paasnacht tot en met zondag na Hemelvaart en op de zondag na Pinksteren.
Paars is de kleur van de ingetogenheid, van boete en rouw, te gebruiken op drie van de vier adventszondagen en op vijf van de zes zondagen in de veertigdagen-tijd. Op de derde zondag van advent (gaudete-verblijdt u) en de vierde in de tijd voor Pasen (laetare-verheug u) wordt het paars wat verzacht door het licht van het komende feest en gebruiken we roze.
Paars (en roze) drukken iets uit van ons besef dat we een proces van lering en bekering moeten doormaken, willen we werkelijk het feest kunnen beleven. De thematiek in de dienst is dan ook in sterke mate gericht op die bezinning. In de veertigdagentijd komt dat bijvoorbeeld uit in het lezen van het evangelie als een gaan aan de hand van de weg van Jezus, een nadenken over onze eigen keuzes, met uiteindelijk de bezinning op de overwinning door lijden en dood heen.
In de tijd tussen (de twee zondagen na) Epifanie en de veertigdagen-tijd en in de tijd na zondag Trinitatis (zondag na Pinksteren) tot en met het einde van het liturgisch jaar is de kleur groen.
Het is de kleur van het groen in het voorjaar en in de zomer, maar ook de kleur van hoop en van toekomst (“God zal op aarde komen met groene eeuwigheid” Gez. 288:1). Het zijn dan wel zondagen tussen de grote feesten in en in de feestloze tijd van de zomer en herfst, maar het onderweg zijn naar Gods toekomst gaat onverminderd door.
Rood is de kleur van bloed en martelaarschap, maar ook de kleur van het vuur, een heenwijzing naar de Heilige Geest. Rood als kleur van het bloed gebruiken we eigenlijk niet (het zou kunnen op tweede Kerstdag (gedenkdag van het martelaarschap van Stefanus) op Goede Vrijdag en op een eventuele dienst op de Stille Zaterdag-morgen. Tweede Kerstdag vieren wij niet op die manier (als het op zondag valt), op Stille Zaterdag hebben we ’s morgens geen dienst en op Goede Vrijdag kiezen we voor de andere mogelijkheid zwart=geen kleur. Andere gelegenheden waarbij we rood gebruiken zijn: ambtsdragerbevestiging, huwelijk en bijvoorbeeld bij de opening van de nieuwe Wingerd.
De betekenis van het gebruik van kleuren is deze: meteen al bij het binnenkomen wordt iets duidelijk van de kleur, de toonzetting, van deze dienst; als het goed is wordt dat teruggevonden in de lezingen, de liederen, de muziek, de gebeden, de verkondiging, kortom, in alle aspecten van de dienst op juist deze zondag |
Namen van de zondagen in de 40-dagentijd.
Veel (maar lang niet alle) zondagen van het kerkelijk jaar hebben in de traditie een naam meegekregen, sommige zijn zelfs in het rijke bezit van meerdere namen.
Veelal is deze naam ontleend aan een van de lezingen op deze zondag.
Ter illustratie zal ik u de namen geven van de zondagen in de 40-dagentijd en ook vertellen waaraan deze namen zijn ontleend.
De eerste zondag in de 40-dagentijd draagt als naam Invocavit (of invocabit), wat betekent “roept Hij mij aan …”, het is het eerste woord van Psalm 91:15 (in het Latijn), een psalm die eigenlijk al aangeeft waar het deze zondag over gaat: over de verzoeking van Jezus in de woestijn en Gods trouw aan wie Hem aanroepen.
De tweede zondag heet Reminiscere (gedenk!), een woord uit psalm 25 –psalm voor deze zondag- “Gedenk uw barmhartigheid, Heer”.
Ook op de derde zondag is Psalm 25 de aangever voor de naam van de zondag. Oculi (ogen), naar Psalm 25:15 “Mijn ogen zijn bestendig op de Heer”.
Op zondag Laetare (verheug u) –vierde zondag- wordt het paars even wat lichter, iets van het licht van Pasen wordt al zichtbaar: de liturgische kleur is rose. Deze zondag is het midden van de voorbereidingstijd voor Pasen en de naam is ontleend aan Jesaja 66:10 “Verheug u met Jeruzalem, gij allen die haar liefhebt”.
Het nieuwe Jeruzalem is in zicht, met Israël trekken we op naar Jeruzalem om het Paasfeest te vieren.
Zondag Judica (Doe mij recht..) is de naam van de vijfde zondag, ontleend aan Psalm 43: “Doe mij recht, o God” en eigenlijk begint daarmee het gedenken van het lijden van Jezus, dat op Palmzondag en in de week voor Pasen verder zal worden overdacht.
Zondag Palmarum (Palmzondag) heeft zijn naam gekregen doordat op die zondag al in zeer oude tijden in de dienst een intocht werd gehouden met palmtakken, als herinnering aan de intocht van Jezus in Jeruzalem. Overigens hoort op deze zondag ook een deel van het lijdensevangelie gelezen te worden, zodat het “Hosanna” en “Kruisigt Hem” beide te horen zijn.
Niet zomaar namen dus, die deze zondagen dragen, maar een korte samenvatting van waar het deze zondag ten diepste over gaat, ze laten meteen al zien wat de “kleur” van deze zondag is. Dat is ook de reden, dat we daar in de meeste gevallen ook niet aan voorbijgaan, omdat er een zeer doordachte catechetische lijn in zit. Zo hebben in de oude kerk ook de aanstaande christenen, die zich wilde laten dopen in de Paasnacht, stapje voor stapje geleerd om de weg van Jezus (ook hun eigen weg dus) te verstaan. 40-dagentijd is meer dan lijdenstijd, het is de tijd om aan de hand van Jezus Gods liefde te leren vertrouwen. |
Allerheiligen/ Allerzielen/ laatste zondag kerkelijk jaar
Op 1 november (of de dichtstbijzijnde zondag) wordt in bepaalde kerken Allerheiligen gevierd, de gedachtenis van allen die ons in geloof zijn voorgegaan, in sommige tradities is dat bij uitstek de dag om hen te gedenken die “heilig zijn verklaard”. Allerzielen op 2 november is in de RK kerk de dag waarop de in dat kerkelijk jaar overleden gelovigen in de gebeden worden herdacht, vanouds ook met de gedachte dat zij nog in het vagevuur en nog niet voor eeuwig bij de Heer zijn en de gebeden van de kerk hen daarbij behulpzaam kunnen zijn.
Als wij op de laatste zondag van het liturgisch jaar stilstaan bij de dood van gemeenteleden en bekenden heeft dat wel verwantschap met deze vierdagen, maar toch ook weer een wat andere invulling. Het noemen van de namen wil zeggen dat we geloven dat God zelf onze naam (zoals bij de doop gezegd wordt) in Zijn handpalm geschreven heeft en dus ook hen niet zal vergeten, die gestorven zijn. (“vergeet niet hoe wij heten, naar U zijn wij genoemd” ZG IV,33). Het is een daad van respect, dit noemen van de naam, maar ook een daad van geloof. Als we heel eerlijk zijn, weten we niet waar onze doden zijn; alle woorden die we gebruiken: bij God, in de hemel, in het koninkrijk, als een zaad gezaaid voor de oogst, een vlinder in Gods tuin, zijn een aanduiding voor een werkelijkheid, die we niet kennen. We drukken ons geloof, onze hoop, onze verwachting uit dat het met de dood niet uit is. Dat vertrouwen willen we ook uitspreken in aanwezigheid van de nabestaanden, niet om hen te zeggen: zo zit het, maar meer: probeer eens in dat geloof te denken over hem of haar, die je bent kwijtgeraakt.
Er zijn ook protestantse kerken die een dienst met deze inhoud vieren op of rond 2 november, wij houden nog maar even vast aan de laatste zondag van het liturgisch jaar.
Het blijkt ieder jaar –ook voor niet (zo) kerkelijke nabestaanden – een dienst van betekenis te zijn |